Vondel in de eregalerij: tweede Girardlezing Willem Jan Otten

- verslag van de Girardlezing van Willem Jan Otten op 4 november 2016 in de Nieuwe Poort -

 

  • Klik hier voor de volledige tekst.

 

Precies een jaar na het verscheiden van René Girard stond Willem Jan Otten in de Nieuwe Poort in Amsterdam achter de kansel om de tweede Girardlezing ten beste te geven. Wanneer de lezing als een preek zou gaan klinken, beloofde hij, zou hij met zijn wijsvinger in de lucht schudden, waarop het publiek al dan niet kon besluiten de vingers in de oren te stoppen.

Gelukkig viel het mee met de ernstige vermaningen, ze bleven in ieder geval ver achter bij de talloze verwijzingen naar andere cultuurproducten. Veel kwam er voorbij binnen het tijdsbestek van een luttele 45 minuten. De documentaire Svyato van Victor Kossakovski over een tweejarige peuter die zichzelf voor het eerst in de spiegel ziet. De Nespresso reclame met in de hoofdrol George Clooney. Shakespeare natuurlijk. Een hersenkraker van Blaise Pascal. Een gedicht van Czesław Miłosz. Het minimal music stuk Proverb van Steve Reich waarin een regel van Wittgenstein eindeloos herhaald wordt.

Die regel van Wittgenstein is: “How small a thought it takes to fill a whole life”. Die ene gedachte waaraan Girard zijn hele leven heeft gewijd is natuurlijk de mimetische begeerte, het besef dat mensen niet uit zichzelf begeren, maar de begeerten van anderen imiteren. Een gedachte die Girard in eerste instantie ontleende aan wat hij “romaneske” literatuur noemde, een corpus met grootheden zoals Cervantez, Proust, Flaubert en Dostojevsky.

Wanneer Otten het expliciet over deze mimetische begeerte kreeg – resoneerden vaak donkere tonen. Hij noemt Girards inzicht ‘aanstekelijk en inspirerend en tegelijkertijd schandalig en deprimerend’ en spreekt van ‘het subiete verlangen om te ontsnappen aan zijn theorie’. Met de gedachte aan het besmettelijke kwaad van de mimetische begeerte overal om ons heen citeerde Otten een zinnetje van Gerda van de Haar uit haar artikel over Girard en Vondel Adam is gevallen – het goede is niet besmettelijk – en hoe dit steeds door zijn hoofd was blijven spoken.

Het waren onder andere deze donkere tonen waar coreferent Renée van Riessen (hoofddocent godsdienstfilosofie aan de Protestante Theologische Universiteit van Groningen en bijzonder hoogleraar christelijke filosofie aan de Universiteit van Leiden) op inhaakte. Zij vatte dit moeilijke thema bij de kop, en vroeg zich af of Ottens reflecties niet al te donker waren, maar toen de tweede coreferent Johan Koppenol (hoogleraar Nederlandse vroegmoderne letterkunde aan de Vrije Universiteit van Amsterdam) aan het woord kwam leek de stemming zover gedaald dat hij de plicht op zijn schouders voelde rusten de middag toch nog enigszins monter helpen af te sluiten.

Dat er naast de mimese van kwaad en rivaliteit zoiets bestaat als mimese van het goede, staat eigenlijk buiten kijf – ook zoiets als de ice bucket challenge kent een besmettelijke verspreidingsvorm en -tempo, net zoals een roddel of een rage. Maar de vraag is steeds (een discussie die al decennia lang woedt in mimetische gelederen): hoe verhoudt zich de mimese van het goede tot die van het kwaad? Is er symmetrie? Is er een soort omslagpunt denkbaar, waarin de neerwaartse spiraal omgebogen wordt in een andere richting? Of is het verhaal van de mimese toch asymmetrisch, en is het christelijke beeld van de wijde en de enge poort, of de brede en de smalle weg, hier van toepassing? Is de imitatio Christi, hoewel een uitweg – iets wat nooit zonder pijn en heel veel inspanning bereikt kan worden?

Bij deze fundamentele vragen werd Vondel niet uit het oog verloren. Johan Koppenol accentueerde het verschil tussen de drie delen van Vondels trilogie. Lucifer, waarin de mimetische begeerte vooraf al sterk gegeven is, Adam in ballingschap (met als ondertitel treurspel der treurspelen) waarin aanvankelijk onschuldige wezens tot de mimetische begeerte worden verleid. En Noah, een wereld waarin goed en kwaad naast elkaar bestaan en de mogelijkheid van genade voortdurend aanwezig is. Renée van Riessen memoreerde in dat verband het kerstlied O Kersnacht, schooner dan de daegen – een lied dat, opgenomen in het Liedboek voor de Kerken, vooral bekend zal zijn bij mensen met een protestante achtergrond.

Willem Jan Otten had in zijn lezing al aangegeven dat er in Nederland een beschamend gebrek aan belangstelling bestaat voor Joost van den Vondel: “Dat Adam in Ballingschap niet om de vijf jaar gespeeld wordt in de hangar waar thans Soldaat van Oranje te zien is (liefst voorafgegaan door Lucifer – het moet mogelijk zijn om beide stukken op één avond te spelen; nog mooier zou het zijn om de voorstelling te besluiten met Noah – het verhaal waarin een mens God, die het terdege gehad heeft met de mensheid, tracht te vermurwen, ondanks de mimetische crisis die om hem heen zijn kookpunt heeft bereikt) – is een teken des tijds dat hoog op zou moeten worden genomen door de Europese Unie. Zo niet, dan Nexit.”

Maar  pure winst van deze inspirerende middag is, dat het oeuvre van onze grootste schrijver naast Shakespeare en Dostojevsky in de eregalerij van de Girardiaans-inspirerende – van de “romaneske” literatuur – mocht worden bijgezet.

 

← Girardlezingen